Sprint

Wat is de bedoeling?

Sprint lijkt een van de eenvoudigste onderdelen van de atletiek. Je moet zo snel mogelijk een vrij korte afstand afleggen. Om snel te kunnen starten gebruiken atleten bij de sprint startblokken. Door deze startblokken kunnen ze zichzelf hard wegduwen als het de starter in de lucht schiet. Op de Olympische Spelen wordt er gesprint over 100, 200 en 400 meter.

 

Een stukje geschiedenis.

Korte stukjes rennen om het hardst is een spelletje dat bijna iedereen wel eens gedaan heeft. Het is zonder twijfel één van de oudste onderdelen van de atletiek. De 100 meter sprint was oorspronkelijk 100 yards, een maat die in Engeland wordt gebruikt. Om het wat makkelijker te maken werd dat veranderd in 100 meter. In het begin startten de sprinters altijd rechtop. Tot Charles H. Sherrill in het jaar 1887 bedacht dat het makkelijker was om kleine kuiltjes in de baan te graven. Omdat de atletiekbanen toen nog van gras of gravel waren, kon dat ook. Hij was de eerste die vanuit een zittende houding startte. In het jaar 1927 werden de startblokken uitgevonden. De atletiekbond vond dat zo’n goed idee dat ze vanaf het jaar 1937 de startblokken officieel goedkeurden. Een jaar later beslisten ze ook dat het niet eerlijk was als iemand een nieuw record liep terwijl hij een harde wind mee had. Sinds die tijd wordt er tijdens wedstrijden altijd gemeten hoe hard het waait. Om nog eerlijker te kunnen zien wie er gewonnen heeft en hoe hard hij of zij gelopen heeft, werd in het jaar 1977 de elektronische tijd ingevoerd. Door de jaren heen werd dit systeem steeds beter. Tegenwoordig is het zo dat het pistool van de starter aan dezelfde computer vastzit als de camera die ‘ziet’ wanneer je binnenkomt. Zo kunnen ze tegenwoordig op één duizendste van een seconde zien hoe snel je gelopen hebt. Zoals je al gelezen hebt, wordt er niet alleen gesprint over 100 meter, maar ook over 200 en 400 meter. De 200 meter werd vroeger op een rechte baan gelopen. In het jaar 1900 werd dat in Europa veranderd. Omdat een normale atletiekbaan 400 meter lang was, moesten de atleten die 200 meter wilden lopen, een bocht maken. In 1958 werd dit overal ter wereld ingevoerd. Een 200 meter-loper moet dus niet alleen hard kunnen lopen. Hij moet ook nog een goede bocht kunnen maken! De 400 meter sprint wordt ook wel de ‘man killer’ (moordenaar) genoemd. Het is namelijk niet mogelijk om deze afstand te lopen zonder dat je benen zwaar worden en pijn gaan doen. Atleten die deze afstand lopen, moeten dus veel pijn kunnen verdragen.